28 januari t/m 25 februari 2008
Wildebeest migratie in de Serengeti
Opa en oma komen op bezoek
Maandagavond neem ik een taxi naar het Kilimanjaro Airport, zo’n zestig kilometer verderop, om Rietje en Piet op te halen. Het KLM toestel landt precies op tijd en ik zie twee vermoeide bleekscheten, Rietje en Piet, als één van de eersten naar buiten komen. Het is natuurlijk een geweldig weerzien, dezelfde taxi brengt ons snel terug naar Arusha, en om ongeveer tien uur ’s avonds zitten we met zijn allen naast de auto aan een wijntje. De kinderen zijn uiteraard wakker gebleven en door dolle heen. Na een uurtje gaan Riet je en Piet naar hun kamer om bij te slapen Het blijft toch een gek idee dat je in een uurtje of tien vanaf Nederland hier heen kunt vliegen. De volgende ochtend bij het ontbijt komen alle goodies uit de koffers: een voetbal voor Stijn zijn verjaardag, een naaimachientje voor Janne en allerlei leuke verassingen van hun nichtjes Mara en Anniek. En uiteraard dropjes en rookworsten.
Bleekscheten acclimatiseren
Opa en oma hebben niet echt goed kunnen slapen vanwege de herrie en we besluiten een rustigere camping te gaan opzoeken. Nadat we in Arusha bij de Shoprite (Een bekende Zuid-Afrikaanse supermarktketen) onze voorraden helemaal opgetopt hebben rijden we naar Mto Wa Mbu (spreek dat maar eens uit als je de weg vraagt), vlak bij Lake Manyara. We blijven twee daagjes op de Twiga campsite (met zwembad!) staan om een beetje te acclimatiseren. Rietje verbrandt al de eerste dag haar Hollandse velletje, als ze met Jacobine naar de markt loopt om wat groente en fruit te kopen. De parken in Tanzania zijn behoorlijk prijzig, vooral met een buitenlandse vrachtwagen, en we hebben gehoord dat je net buiten de grens van de Ngorongoro en de Serengeti ook veel wild kunt zien. We besluiten dus om naar dit gebied te rijden.
Ol Doinyo L’Engai, een actieve vulkaan
We vullen Kasa tot de nok met water en diesel en rijden vanaf Mto Wa Mbu naar het noorden richting Lake Natron. Het is een klein weggetje maar wel een hele mooie. Langs de breuklijn van de Riftvallei rijden we door kleine Masai-dorpjes steeds meer en meer het lege niemandsland in. Op een gegeven moment zien we de eerste impala’s en al snel zien we ook gnoes, zebra’s en giraffen. Na een tijdje zien we ook de enige actieve vulkaan van Tanzania, de Ol Doinyo L’Engai. Sinds een tijdje is hij weer erg actief en we zien enorme aswolken opstijgen uit de krater. Onder de vulkaan stoppen we voor een lunch, midden op een uitgestrekte grasvlakte. Al snel komen er een paar nieuwsgierige Masai kinderen, die ons natuurlijk veel interessanter vinden dan hun geiten- of koeienkudde. We delen met hen wat stukjes meloen en laten hun onder grote hilariteit water drinken uit, en hun handjes wassen onder onze waterzak.
Via slechte weggetjes en een paar riviertjes die we in vierwielaandrijving moeten doorsteken arriveren we tegen het eind van de middag Lake Natron. Maar ook hier blijkt een soort ‘gate’ te zijn waar je tol moet betalen. 160US dollar om precies te zijn. Het blijkt een speciale provinciale fee voor toeristen te zijn. Het bedrag is vooral zo hoog omdat we, alweer, met een buitenlandse vrachtwagen rijden. Maar hier valt gelukkig wel wat te onderhandelen. Omdat we zeggen dat we anders terugrijden en ze dan dus helemaal niets verdienen, mogen we voor de helft van dat bedrag toch doorrijden. Voordeel is wel dat het een éénmalige uitgave is en net zo lang geldig is als we in dit gebied verblijven. Het zou ons niets verbazen als dit gebied over een paar jaar ook een park wordt en je dan dit bedrag per dag mag betalen. We vinden na wat omzwervingen een plekje bij de River Campsite in een klein Masai-dorpje vlak bij het meer. Als we aankomen is er net weer een grote eruptie van de vulkaan. Het blijft toch iets onwennigs zo’n grote vulkaan vlakbij. Ook voor de Masai, voor wie de vulkaan één van hun belangrijkste goden symboliseert is het een spannende tijd. We horen dat er die ochtend nog diverse koeien zijn geofferd aan de voet van de vulkaan om de goden gunstig te stemmen. Voor Riet en Piet is er een eenvoudige tent met overkapping, er is weliswaar duur maar wel ijskoud bier uit een kerosine-koelkast voorhanden, dus we klagen niet.
Enerverende wandeltocht naar Lake Natron
De dag daarna proberen we via de bush al lopend naar het meer te lopen maar na een tijdje werd het struikgewas zo dicht dat er geen doorkomen aan is. Voor het eerst hebben we eens echt plezier van onze draagbaar GPS’je want met dit apparaatje kunnen we feilloos onze gelopen route terug volgen naar het dorp. Al met al een enerverende wandeltocht waarbij Piet aan een laaghangende tak nog een flinke schram aan zijn tere hoofdhuidje oploopt. De rest van de middag luieren we een beetje en spelen de kinderen aan het riviertje. Daarna koken met ons poikie op een houtvuurtje en gaan op tijd naar bed. De volgende ochtend pakken we alles in en rijden we verder in noordelijke richting. Eerst rijden we nog langs het Natron-meer en lopen een stukje over de uitgestrekte onherbergzame zoutvlaktes die het meer omgeven.
Lake Natron heeft een vulkanische oorsprong en is daardoor sterk alkalisch waardoor er bijna geen leven in zit behalve wat kleine organismen die een voedselbron zijn voor flamingo’s. Die zien we dan ook, weliswaar in de verte, volop.
Omhoog naar de oneindige vlaktes, de Serengeti
Na een tiental kilometers buigt de weg langzaam af naar het noordwesten en klimmen we via een slecht, stenig en smal bergpad uit de ‘riftvallei’ richting de hoogvlaktes van de Serengeti. (Serengeti betekent in Masai: oneindige vlaktes). Er zijn een aantal haarspeldbochten die zo scherp zijn dat we moeten steken om naar boven te komen. Boven op de vlakte aangekomen genieten we nog één keer van het uitzicht over het meer (zo’n zestig kilometer lang). We zijn vanaf het Natronmeer dat op zo’n 660 meter hoogte ligt die dag naar bijna 2000 meter hoogte geklommen. Het landschap en het klimaat veranderen compleet. Op een hoge richel, met uitzicht over de lager gelegen Serengeti slaan we aan het eind van de middag ons kamp op. Campings zijn hier niet en dus staan we gewoon lekker midden in het niets tussen een paar kuddes zebra’s en impala’s. Helemaal alleen zijn we niet want als snel komen er twee Masai-jongens polshoogte nemen. Uiteraard zijn ze erg nieuwsgierig en we hebben ook sterk de indruk dat hier maar heel, heel weinig toeristen en misschien nog nooit geweest zijn. Een digitale camera is in ieder geval iets geheel nieuws voor hen en ze vinden het dan ook erg vermakelijk zichzelf terug te zien op het kleine schermpje. Voor ons geldt min of meer hetzelfde, ook wij hebben nog nooit Masai gezien die zo puur en traditioneel gekleed zijn. We genieten van een prachtige zonsondergang en als de zon onder is rennen de twee jongens terug naar hun onzichtbare dorpje. De temperatuur daalt ongeveer een graad per minuut en na een snelle hap uit ons potje gaan we lekker vroeg naar bed. Bien en ik slapen voor het eerst een nacht in een tentje, onder een eindeloze ongelofelijk heldere sterrenhemel.
Masai krijgers liften mee op het dak
Zodra de zon op komt stijgt de temperatuur weer snel. Het waait nog wel maar het wordt toch al snel aangenaam. Na een heerlijk ontbijtje, terwijl een paar zebra’s op een korte afstand staan te grazen, pakken we de boel weer in. Als we net op weg zijn en een foto aan het nemen zijn van een schildpadje dat onze weg kruiste komen er vier Masai-krijgers beleefd om een lift vragen. Ze stinken een uur in de wind naar zure melk, boter en vlees, hun kleren staat stijf van de rode modder, dus de enige optie is: op het dak. Nu is dat heel gebruikelijk in Afrika dus niks aan de hand. Drie van hen klimmen zonder al te veel moeite op het dak maar wij treffen het: de vierde Masai-krijger, compleet met tatoeages, speren, pijlen en knuppels heeft hoogtevrees (?). Zijn collega-krijgers lachen hem een beetje uit als hij aan Jacobines hand omhoog begeleid wordt. Bien blijft bij hen op het dak terwijl wij iets van twintig kilometer verder naar het zuiden rijden richting hun bestemming. Ook het afstijgen gaat héél behoedzaam bij onze vriend en na afloop blijkt dat hij van pure angst in zijn lappen geplast heeft op ons dak.
Overnachten in de Wildebeast migratie
Aan het einde van de ochtend bereiken we de grens van zowel de Ngorongoro als de Serengeti. In deze tijd van het jaar zijn de enorme kuddes gnoes (Wildebeast in het Engels) en zebra’s vooral in deze hoek om te kalveren en van het jonge groene gras te eten. Het is een onvoorstelbaar gezicht om de honderdduizenden dieren te zien grazen, zoiets is nergens anders ter wereld te zien. En wij zien dit, buiten een wildpark! Dit moment willen we rekken en we besluiten dan ook de weg te verlaten om een kampeerplekje te zoeken. We rijden door de grasvlaktes een paar kilometer van de doorgaande weg (nou ja weg, zeg maar zandpaadje) en parkeren Kasa in een grote, vanaf de weg onzichtbare, vallei tussen alle dieren. De dieren trekken zich langzaam een paar honderd meter terug van onze auto en vormen een soort grote magische cirkel om ons heen. Ze zijn nog dichtbij genoeg om te kunnen zien en vooral ook om te horen. Die enorme kuddes maken een soort oergeluid, een geluid dat we nooit zullen vergeten. Op de achtergrond zien we de enorme kraterwand van de Ngorongoro en in de verte de rokende vulkaan Ol Doinyo L’Engai. Er zijn ongelofelijk veel jonge kalfjes. Vlak bij de auto vinden we een nageboorte van een paar uur oud. Elk jaar worden er honderdduizenden gnoes geboren maar slechts één op de vijf overleeft het. Behalve gnoes en zebra’s zien we giraffen en gieren. Leeuwen en hyena’s zien we helaas niet maar zullen er best zitten. Het is net alsof we midden in een documentaire van National Geographic zitten. Er is altijd wel ergens een strijd tussen een paar mannetjes en altijd zie je wel een groepje gnoes hollen op hun typische manier. Het is een onvergetelijke tijd zo helemaal met ons zevenen midden in deze oneindige, mensloze natuur.
Na een wat onrustige nacht, aangezien we met zijn zevenen in de auto slapen, gaan we de volgende morgen weer op weg. We rijden in zuidelijke richting het Ngorongoro Conservation Area binnen, waarvoor we eigenlijk wel moeten betalen maar er is geen poort of iets dergelijks dus we rijden maar door. Na een uurtje rijden zien we bij een kleine waterhole een groepje hyena’s. Altijd weer een mooi gezicht deze dieren.
Ngorongoro krater
Als we in de buurt van de krater zelf komen zien we bijna geen wilde dieren meer maar weer Masai’s met hun kuddes. We passeren de Olduvai kloof waar archeologen mensachtige schedels en voetafdrukken van drie miljoen jaar oud hebben gevonden. Daarna rijden we langzaam omhoog naar de kraterrand, we stijgen naar ruim 2700 meter hoogte. Onderweg passeren we nog een overlandtruck die door zijn remmen is geschoten en volledig verwoest aan de kant van de weg ligt. Toch wel even slikken. Er blijken gelukkig geen doden gevallen te zijn, wel een aantal zwaar gewonden. De krater zelf inrijden is niet toegestaan voor vrachtwagens en ook met een gewone auto kost en nog eens 200 dollar extra per halve dag bovenop de toch al hoge toegangsprijzen. We genieten wel van het magnifieke uitzicht van boven af. De krater heeft een diameter van ongeveer twintig kilometer en is een paar honderd meter diep en daardoor een geïsoleerd stukje wereld op zich waar alle soorten dieren en vegetatie voorkomen. Wij zien beneden ons alleen wat stipjes bewegen, door de verrekijker zien we olifanten, buffels en nijlpaarden. Ondertussen zien we Masai met hun kuddes de krater uit komen wandelen. Een fascinerend gezicht.
Aan het eind van de middag verlaten we het gebied en moeten dan nog wel voor één dag entree betalen. Stijn en opa en oma zitten verstopt in de bak dus dat scheelt weer in de kosten. We rijden snel door naar Mto Wa Mbu waar we weer een nachtje bij de Twiga gaan staan.
Frambozenkwekerij in Arusha
We bellen Erik en Heleen op die vlakbij Arusha een frambozenkwekerij hebben. het zijn oude buren van Riet en Piet. We zijn van harte welkom en we spreken de volgende dag af bij hen thuis. Als we in Arusha aankomen en geparkeerd staan bij een tankstation ziet Erik ons toevallig staan. Een Nederlandse vrachtwagen, een witte haardos, dat moet de familie Noordsij wel zijn. Hij rijdt ons voor naar hun huis, een kilometer of tien buiten Arusha. We mogen Kasa in de tuin parkeren en voor opa en oma is er een mooi gastenverblijf. Precies waar ze wel een beetje aan toe waren na een weekje in de bush. Lekker even bijkomen. Het heeft de afgelopen nacht flink geregend en op de top van de nabijgelegen Mount Meru ligt sneeuw. Ook de Kilimanjaro is vanaf de tuin hier in de verte te zien. We worden heel gastvrij ontvangen krijgen heerlijk te eten en de volgende dag een uitgebreide rondleiding over de kwekerij. De frambozen worden hier gekweekt, geplukt, gekoeld en verpakt voor export naar Europa. Er werken iets van 250 mensen! De frambozen zullen in Nederland ook bij jullie in de supermarkten liggen. Let er maar eens op. De kinderen doen een beetje school en ik schrijf eindelijk eens mijn verslagen van Mozambique en Malawi af. (Dat werd ook hoogtijd.) ’s Avonds krijgen we friet met appelmoes en gehaktballen, griesmeelpap met uiteraard frambozensap erover toe.
Wandelen in het Usambara-gebergte
Na ons twee dagen heerlijk verwend te laten hebben in hun prachtige huis, met (af en toe als het niet regent) uitzicht op de besneeuwde toppen van Mt Meru en de Kilimanjaro, nemen we afscheid van Erik, Heleen en hun zoon Aart. We rijden op ons gemak voorbij Moshi en rijden na een poosje het Usambara-gebergte in. Het gebergte is dichtbevolkt door verschillende stammen en voor veel toeristen een geliefd wandelgebied. Lang geleden, toen de Duitsers nog de baas waren in Tanzania hadden ze plannen om hier de hoofdstad van Tanzania te vestigen, vanwege het aangename klimaat. De weg naar Lushoto blijkt toch wel wat langer te zijn dan we gedacht hadden en het is al bijna donker als we aankomen bij de Irente Farm. We zijn de enige gasten. Voor Riet en Piet is er een eenvoudige kamer en wij kunnen vlakbij parkeren. Naast de veranda van hun kamer koken we op ons poikie met ons houtskooloventje. Het is een door een Zuid Afrikaan gerunde boerderij waar onder andere zelfgemaakte kaas, yoghurt, brood en vruchtensappen verkocht worden.
Een kleine maar mooie wandeling brengt ons de volgende morgen naar een mooi uitzichtpunt over de laaggelegen savannes langs de Pangani rivier. We blijven er een extra dagje staan om wat te lezen, school te doen en nog één nachtje genieten van de koelte, lekker onder de dekens liggen.
We dalen weer af naar de kust
Als we dag daarna geleidelijk afdalen naar de kust voelen we het met het uur warmer worden. De lange broeken kunnen definitief uit. In Tanga aangekomen doen we boodschappen op de voor ons bekende markt en supermarkt. Vervolgens rijden we naar de voor ons ook bekende Peponi campsite. Deze blijkt echter tot onze verbazing volgeboekt te zijn. Er is eventueel wel een parkeerplekje zodat we kunnen slapen maar dit is niet echt wat we verwacht hadden. Gelukkig is er bij de naastgelegen, veel duurdere Capricorn, wel een huisje beschikbaar. Ze vinden het zo leuk dat wij op deze manier reizen en omdat we twee nachtjes blijven krijgen we een hele goede prijs aangeboden. Voor Kasa is er eigenlijk geen plaats omdat het geen camping is maar we kunnen naast een loods parkeren, gratis, dus we klagen niet. Het huisje van Riet en Piet is van alle gemakken voorzien, inclusief een volledig ingerichte keuken, en heeft een prachtig uitzicht over het strand en de Indische Oceaan.
Piet is de volgende avond een beetje ziekjes, waarschijnlijk vanwege de drukkende warmte. Het is hier echt een stuk warmer en vochtiger dan op de hoogvlaktes. Gelukkig is hij de volgende dag alweer aardig opgeknapt en kunnen we verder rijden, een korte etappe naar de ons welbekende Beachcrab, ten zuiden van Pengani. Voor Riet en Piet het laatste ritje in Kasa want vanaf daar willen we weer met de boot naar Zanzibar. En vanaf Zanzibar vliegen Riet en Piet naar Dar Es Salaam vanwaar ze over een weekje terug naar Nederland zullen vliegen.
Terug bij de Beachcrab en weer naar Zanzibar
Bij de Beachcrab worden we weer hartelijk ontvangen door alle bekenden. De molen blijkt er nog wel te staan maar heeft een kleine modificatie nodig. Door een storm is hij één van de wieken verloren. De kinderen hebben de volgende dag nog een dagje school en ’s middags wordt er op het strand gevoetbald met opa. Die is dus wel weer helemaal beter.
De laatste avond in Beachcrab hebben we met zijn allen een grote barbecue. Sonja heeft heerlijke salades gemaakt en op het vuur (onder een afdakje want het regent) worden heerlijke stukken vlees, kip en vis, garnalen, aardappeltjes, groentes, etc. klaargemaakt. Echt verwennerij.
Om acht uur de volgende morgen staan we met onze rugzakken en tassen klaar op het strand om opgepikt te worden door Wahidi, onze bekende kapitein. Het is bewolkt maar wel windstil en droog. Na een uurtje wachten komt er een andere boot met een andere kapitein opdagen. Ook goed. Het is de vlakste zee die we hier ooit gezien hebben en we hebben een probleemloze rustige overtocht naar Zanzibar. Na drieënhalf uur hebben we weer vaste grond onder onze voeten, het zonnetje schijnt inmiddels weer. Na wat gezoek vinden we twee huisjes bij Malaika. Betaalbaar en erg netjes en schoon. Een prachtig wit strand en een eigen klein restaurantje.
Wat we echter niet zo goed door hadden was dat Malaika pal naast een Italiaanse variant van Club Med gelegen is. Een gesloten all-in vakantiekolonie waar het ‘s middags heel stil is, omdat iedereen zijn roes uitslaapt slaapt, maar ’s avonds het feest begint: bar, disco, karaoke, cabaret en nog meer van dat soort vermaak. Op zich niet zo erg maar wel als er alleen maar en vooral veel Italianen zitten. Tsjongejonge wat kunnen die een herrie maken en ongelofelijk vals zingen.
Rietje is helemaal in haar element en laat zich de volgende dag heerlijk masseren op het strand en Janne haar haren worden gevlochten in kleine vlechtjes. Pieter en ik gaan met een kort snorkeltochtje mee. Er is vlak bij het strand een mooi rifje waar we veel soorten vis en koraal zien. Echt lekker een dagje relaxen. Het avondeten is weer voortreffelijk en gelukkig houden de Italianen zich redelijk koest vanavond. Het is 14 februari, bij Kwenda Rocks is die avond een Valentine-party waar ik nog even ga kijken samen met twee Israëlische jongens. Behalve een leuke acrobatische show en leuke muziek zijn er vooral een paar honderd lokale jongens die zich uitsloven op de dansvloer om die ene blanke vrouwelijke toerist te verleiden.
Gezellig hotel in een oud groot Zanzibari huis
De volgende dag gaan we met de voor ons bekende taxichauffeur Mohammed mee naar de stad Zanzibar. Het stenige paadje vanaf Malaika naar boven is zo steil dat zijn arme busje met automaat het alleen maar redt met een enorme aanloop en vol gas, daarbij delen uitlaat en zijn reservewiel verliezend. In Stonetown hadden we telefonisch al twee kamers gereserveerd bij hotel Kiponda. Omdat we al vroeg aankomen, krijgen we gelukkig drie prima kamers. Het is een beetje vervallen maar gezellig hotel in een oud groot Zanzibari huis. Op het dakterras, waar het ontbijt geserveerd wordt, kun je langs het oude paleis van de Sultan de oceaan en de haven overzien.
We brengen ons gewicht weer een beetje op peil
De volgende twee dagen bekijken we uitgebreid het stadje, het museum, het paleis van de Sultan, de dhow-haven, de markten en nog veel meer. Ondanks dat het één van de meest toeristische stadjes van heel Afrika is blijft het een bijzonder plaatsje met veel charme. Dankzij het toerisme zijn er ook een paar mooie winkels waar we diverse souvenirtjes in slaan. Voor onszelf kopen we ook wat prullaria en een paar nieuwe T-shirts. Ondertussen brengen we ons gewicht weer een beetje op peil, ’s morgens een uitgebreid ontbijt met eieren, muesli en fruit, ‘s middags een voortreffelijke lunch bij Stonetown Café, een echte aanrader en ‘s avonds een uitgebreide maaltijd bij Mercury’s (Freddie Mercury van Queen is hier geboren) of bij Livingstone (David begon vanaf hier zijn meeste expedities naar het hart van Afrika)
Afscheid
Als het dan zondagmiddag is wordt komt alweer het afscheid van Riet en Piet. De drie weken dat ze bij ons waren zijn echt omgevlogen, zoals trouwens al onze tijd hier lijkt om te vliegen. We hebben een vliegticket van Zanzibar naar Dar es Salaam voor ze gekocht (maar ietsje duurder dan de ferry). Vanaf daar zullen ze ’s avonds laat weer terug naar Amsterdam vliegen. Op het snikhete vliegveldje waar je buiten op straat moet inchecken gaan we nog even op de weegschaal voor de koffers staan en inderdaad: tijd om weer wat in beweging te komen. We nemen afscheid en gaan met de taxi, weer met Mohammed, terug naar Hotel Kiponda. George Bush is ook net toevallig op zijn Afrika-reis en Rietje stuurt na een uurtje een SMS-je dat ze naast de ‘Airforce 1’ geland zijn. We doen het vanavond wat rustiger aan met eten en gaan lekker vegetarisch eten bij een eenvoudig maar heerlijk Indiaas restaurantje.
De volgende morgen krijgen we bericht dat Riet en Piet weer veilig thuis zijn. Voor ons zal het nog minimaal vijf maanden duren voordat we weer thuis zijn.
Ruige overtocht terug naar het vasteland, allemaal zeeziek
Met Mohammed rijden wij terug naar Kwenda en onze bekende kapitein Wahidi ligt al met zijn bootje vlak bij het strand te wachten. Het waait echter behoorlijk en hij wil nog een paar uurtjes wachten in de hoop dat de wind zal gaan draaien. Om twee uur vertrekken we dan toch maar. Het wordt verreweg de ruigste overtocht die we meegemaakt hebben. Eén kant van het bootje wordt met een zwaar stuk plastic dichtgemaakt om overslaand buiswater tegen te houden. De matroos moet constant water uit de boot hozen. De golven worden steeds wilder en hoger en we houden ons groot om de kinderen maar niet ongerust te maken. Een tijdje houden een paar dolfijnen ons gezelschap. De kinderen beginnen na een half uurtje al aardig zeeziek te worden. Het wondermiddel slapen lukt vandaag niet omdat er voortdurend zeewater door de boot waait en spoelt en we veel te wild heen en weer rollen. Eén voor één hangen ze over de reling. Eén golf slaat om over de zijkant van de boot en daar helpt zelfs het plastic zeil niet tegen. Ik krijg de volle laag en zo ook onze cameratas en etenswarentas. Als na een uurtje of twee de boot dan ook nog eens lek raakt trekt Bien het niet meer en gaat ook de vissen voeren. Het lek wordt snel gedicht met een prop katoen en gelukkig veranderen we even later iets van koers waardoor we de golven iets meer van achteren krijgen. Het vasteland komt weer in zicht en als we in de rustige wateren vlakbij Beachcrab aankomen is iedereen weer beter en zichtbaar opgelucht. We zijn blij dat Riet en Piet dit niet mee hebben hoeven maken.
Het is weer fijn om bij Kasa te zijn en weer in onze eigen bedjes te kunnen slapen. We gaan snel het zeewater van ons af douchen, droge kleren aan doen, eten een groot bord spaghetti, drinken een biertje en gaan vroeg naar bed. De volgende dag slapen we lekker uit maar dan moet er weer hard gewerkt worden door de kinderen. We werken een volledige schoolweek van vijf dagen af, waarin er heel goed gewerkt wordt, en we ruim twee Nederlandse schoolweken doen. Ondertussen modificeren we voor de laatste keer de windmolen, ze wordt geschilderd en voorzien haar van een vaste houten staart in plaats van een langzaam wegrottend palmblad.
Duiken in de Indische oceaan
De laatste dag, het is alweer zondag 24 februari gaan Pieter en ik een dagje duiken. Stijn gaat leren breien en Janne gaat ook breien en handwerken. Het is een uurtje varen naar een werkelijk prachtig rif rond een eilandje dat met hoog water onder de golven verdwijnt. We brengen de spullen op het land, eerst gaat een andere groep duiken. Ik ga wat snorkelen en Pieter maakt met Myrko een lange wandeling over het eilandje en de drooggevallen zeebodem. De eerste duik gaat in het begin een beetje moeizaam voor Pieter omdat hij even vergeten was hoe zijn oren te klaren. Nadat dat weer geleerd was gaat het gelukkig goed en duiken we samen met Alex, onze instructeur, langs een prachtig rif. De tweede duik ’s middags gaan we wat verder de zee op en duiken langs een dieper rif. Officieel mogen we maar tien meter diep maar ik ga tot iets van veertien meter. We zien een paar zeeschildpadden (Kasa in het Swahili!!), maken foto’s met een in Zanzibar gekocht wegwerpcameraatje, en zien allerlei soorten roggen, vissen, oesters, etc., etc. Op een gegeven moment komen we langs een fuik op circa acht meter diepte. Aangezien het een beschermd ‘marinepark’ is, waar we zelfs entree voor moeten betalen, lijkt dit wel erg veel op stroperij. Alex snijdt de fuik en de drijfboei kapot en we laten de gevangen vissen vrij. Voelt toch wel goed.
Als we een kwartiertje later weer aan boord zijn weet de kapitein te vertellen dat het een fuik was van wetenschappers die hier met een onderzoek bezig zijn. Het lijkt ons nogal onwaarschijnlijk, waarschijnlijk zijn het toch echt stropers. Overigens zijn de lokale vissers niet de grootste bedreiging voor de vissen. Het zijn vooral de Chinese trawlers die hier met enorme sleepnetten de zee leeghalen. Daarbij worden ook dolfijnen, schildpadden, haaien, etc. uit het water gehaald en waarschijnlijk ingeblikt in China verkocht.
We wagen het er op, naar Kenya
Na alweer bijna een week Beachcrab wordt het toch eens tijd om weer in beweging te komen. We nemen de volgende dag voor het laatste keer afscheid van alle mensen hier en rijden naar de grens van Kenia. In Tanga doen we snel nog even wat boodschappen, tanken Kasa vol en drinken nog een colaatje bij het lunchcafé. Bij de supermarkt hebben we nog een korte ontmoeting met Fulco en Mariëlle die met een oud Mercedes bestelbusje uit Nederland zijn komen rijden. Ze komen net uit Kenia en ook volgens hen is het daar momenteel veilig genoeg. De politieke crisis is nog niet bezworen maar er wordt tenminste niet meer gemoord en geplunderd. De gravelweg vanaf Tanga naar Lunga, de grens met Kenia is maar iets van zeventig kilometer en in redelijke staat. Aan het eind van de middag bereiken de grens waar we vlot Tanzania uitgestempeld worden.
Resume
Na Namibië is Tanzania is het land waar we het langst zijn verbleven. Weliswaar vooral vanwege de toestanden in Kenia maar daardoor niet minder de moeite waard. Hoogtepunten waren uiteraard de Wildebeast-migratie, de Masai en Zanzibar maar ook ons lange verblijf, in totaal twintig dagen, op Beachcrab waren momenten om nooit te vergeten. Het mooie van Tanzania is dat je op betrekkelijk korte afstand zowel tropische stranden, de mooiste savanne-natuurparken, kale hoogvlaktes, meren, vulkanen en niet te vergeten de Kilimanjaro hebt. Ook de mengeling van Arabische en Afrikaanse culturen maakt het terecht tot een gewilde toeristische bestemming. Voor langdurige bezoeken van wildparken is Tanzania voor reizigers als ons helaas veel te duur, natuurparken kosten al snel 150 dollar per dag per persoon. Gezien de behoorlijke hoeveelheden toeristen moeten ze bakken met geld binnenhalen maar waar het aan besteed wordt is ons niet duidelijk geworden. De wegen in en naar de parken zijn ronduit slecht, behalve een nieuw stuk dat met Japans geld is aangelegd. Ondanks deze inkomsten is Tanzania nog echt een derde wereld land met veel corruptie, armoede en ellende. Ook hier heeft men de socialistische droom niet waar kunnen maken en is het onmogelijk gebleken de rijkdom eerlijk te verdelen. Toch hebben we ook zeker positieve dingen gezien in Tanzania. Het schoolsysteem is één van de betere in Afrika, de wegen zijn in redelijke staat (en daardoor erg gevaarlijk), er wordt veel gedaan aan aidspreventie en bijna nergens zijn we lastig gevallen door bedelaars. We hebben vooral genoten van de Masai, een trots nomadenvolk dat ook arm is maar hun eigen tradities en wegen volgen en met hun kuddes in de natuur leven en overleven. Enkelen hebben zeker wel succes en dan moeten we lachen als we zo’n kerel op zijn motorfiets langs zien komen, lange geruite lappen om de schouders, tassen en speer aan de motor gebonden en een mobieltje aan zijn oor.